Karakteristiek voor dit landschap is:
- Hoge dichtheid aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden
- Contrast tussen de grootschalige openheid van de kweldervlaktes en de beslotener dorpen op de kwelderwallen
- Zicht op de karakteristieke dorpsilhouetten
- Historisch gegroeide dorpsstructuur
- Doorzichten op het landschap vanuit dorpslinten
- Ritmiek van boerderijreeksen met erven in het groen en tussenliggende open ruimtes
- Agrarische bebouwing als in de ruimte verspreid liggende groene eilanden.
- Opstrekkende verkaveling dijkenlandschap en onregelmatige verkaveling wierdenlandschap
- Verbindend systeem van maren aantakkend op wierdendorpen
- Kronkelend beloop van voormalige kweldergeulen, rivier en beeksystemen, zoals Reitdiep, Fivel en Lauwers
- Herkenbaarheid van voormalige zeeinbraakgebieden
- Dijken met dijkcoupures en schotbalkenhuisjes
- Stelsel van trekvaarten en wegen
- Monumentale boerderijen, borgen en kerken, borg-, kerk- en kloosterterreinen.
Een bijzondere wierde
Een wierde is een door de mens opgeworpen heuvel om zich voldoende te beschermen tegen de zee en er jaarrond te kunnen blijven wonen en werken. Permanente vestiging op een wierde maakte ontginning van het omringende natte en vruchtbare kwelderlandschap mogelijk. De wierden en -dorpen liggen als hoger gelegen en verdichte groene 'eilanden' in de grootschalige open ruimte.
Voor de vestiging van een wierde werd meestal een al wat hoger deel van een kwelderwal of oeverwal gekozen op een korte afstand van een waterloop. Zo ontstonden reeksen van wierden op bepaalde onderlinge afstanden. Op grotere wierden werd in het midden en op het hoogste punt een kerk gesticht en daar concentreerde zich arbeid en nijverheid. Net als bij de wierde van Biessum zet het radiale patroon zich voort in de landschappelijke verkaveling. Afwijkende structuur is bij Biessum dat de boerderijen juist in een krans om een open middengebied heen staan, met het bedrijfsgedeelte naar het land toe gekeerd.
Over de schetskaart
Het Wierdenland en de Waddenkust beslaan een groot deel van Noord-Groningen. Hier liggen Nationaal Landschap Middag- Humsterland, Natinaal Park Lauwersmeer een een schat aan cultuurhistorische patronen en elementen. Het is een landschap van grote open groene ruimten met hierin reeksen van dorpen met karakteristieke dorpssilhouetten die van grote afstand herkenbaar zijn.
Het cultuurlandschap is gevormd vanuit de ontginning van de kwelders. De hoger gelegen kwelderruggen werden al vroeg bewoond. Wierden en later dijken beschermden tegen overstromingen van de zee. Nu nog zijn de reeksen wierdendorpen op de kwelderruggen goed te herkennen evenals de kronkelende, vertakkende maren.
Meer over landschap
De eerste bewoners van Wierdenland en de Waddenkust vestigden zich op de hoger gelegen kwelderruggen en oeverwallen en legden daar vanaf de midden-ijzertijd wierden aan om droge voeten te houden. Regelmatige overstroming van de kwelders en de stijgende zeespiegel maakten het noodzakelijk de wierden zo nu en dan op te hogen. Zo groeiden de woonplaatsen mee met de opslibbing van het omliggende land. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat het wierdengebied aan het eind van de Romeinse tijd voor een groot deel ontvolkt raakte, om vervolgens nog in de vroege middeleeuwen (opnieuw) één van de dichtstbevolkte gebieden van Europa te worden. De aanleg van dijken, ongeveer vanaf de 11e eeuw, betekende dat aanleg en verdere ophoging van de wierden niet langer noodzakelijk was. Geleidelijk aan volgde de onregelmatige inpoldering van de oude Lauwerszee-inbraken rondom Middag-Humsterland vanuit kloosterordes in het gebied. Vele eeuwen ontwikkelt dit zich tot het proactief en systematisch winnen van land op de zee. Naast de kloosterordes vormen jonkers lange tijd een belangrijke machtslaag in het gebied. Ter verdediging van bezit en rechten bouwt deze lokale elite steenhuizen, stenen versterkingen die soms uitgroeien tot borgen. Borgen als Verhildersum bij Leens, Allersma bij Ezinge en Menkema in Uithuizen getuigen tot vandaag van de invloed van de Ommelander jonkers.
Het wierdenlandschap is een landschap van grote open ruimten met hierin reeksen van dorpen met karakteristieke dorpssilhouetten die van grote afstand herkenbaar zijn. Wegen over de hoger gelegen delen van het land verbinden de dorpen. De kerktorens en het groen rond de dorpen geven ieder dorp zijn eigen uitstraling. In het weidse landschap kronkelen de maren, deels de voormalige kweldergeulen volgend en deels als gegraven waterlopen om de dorpen via het water te ontsluiten. De maren vormen de basis voor de kenmerkende onregelmatige blokverkaveling, zoals die nog herkenbaar is in Middag-Humsterland, nabij Middelstum en in het gebied ten noorden van Appingedam en Delfzijl. De boerderijen liggen als groene eilanden verspreid in de open ruimte.
Aan de waddenkust zijn in de loop der eeuwen opeenvolgende reeksen grootschalig open polders gescheiden door parallelle dijken met aan de voet boerderijreeksen en kolken (restant van oude dijkdoorbraken) ontstaan. Alleen op de van oorsprong hoger gelegen delen zijn de boerderijen niet gekoppeld aan de dijken maar liggen ze verspreid in de ruimte zoals bijvoorbeeld in de Noordpolder of nabij Roodeschool/Hefswal. De opstrekkende verkaveling loodrecht op de dijken geeft een duidelijk beeld van de ontginningsgeschiedenis. Van de strijd tegen het water getuigen ook de dijkcoupures met schotbalkenhuisjes, gemalen en poldermolens. Een sprekend voorbeeld van een poldermolen is Goliath bij de Eemshaven. Het sluizencomplex bij Lauwersoog vormt een sluitstuk in de inpolderingsgeschiedenis.
Vanwege de vruchtbare gronden was en is Noord-Groningen een belangrijk landbouwgebied. De monumentale boerderijen in het gebied weerspiegelen de rijkdom die de landbouw bracht. Een sprekend voorbeeld is de boerderij Watwerd aan de Wadwerderweg bij Usquert. Ten behoeve van het transport van agrarische producten naar de stad werd een stelsel van wegen en trekvaarten, zoals het Boterdiep en het Winsumerdiep, aangelegd. Dorpen die aan deze vaarwegen lagen kwamen tot bloei.
Blik in de dorpen
De dorpen in het wierdenlandschap zijn grotendeels ontstaan als wierdedorpen en hebben over het algemeen een compacte en kleinschalige bebouwing. Bij radiaire wierdedorpen staat op het hoogste punt van de wierde de kerk en vanuit dit punt waaiert het stratenpatroon uit naar het open landschap. Om de wierde loopt een ossengang langs de achterkanten van de boerderijen die het vee naar de stallen bracht. Door de abrupte overgangen van de bebouwde dorpskern naar het (open) landelijke gebied ontstaan karakteristieke dorpssilhouetten. De structuur en het silhouet van bijvoorbeeld Niehove is fraai bewaard gebleven. Rechthoekige wierdedorpen, zoals bijvoorbeeld Warffum, hebben een rechthoekig stratenpatroon met evenwijdige wegen en enkele dwarswegen. In de kern is het patroon fijnmazig en in de rand grofmazig. De kerk staat meestal aan de rand van de wierde. De overgang tussen het landschap en het dorp is door het ontbreken van de ossengang meer geleidelijk dan bij de radiaire wierdedorpen. Vele wierdedorpen hebben haventjes waar de maren op aantakken. Deze haventjes waren niet alleen van belang voor de trekvaart, maar speelden samen met speciaal aangelegde opvaarten soms ook een rol bij de commerciële afgraving van de wierden.
Een ander kenmerkend dorpstype vormt het dijkdorp waarbij de bebouwing gekoppeld is aan de weg die vaak het bochtige tracé van een oude dijk volgt, zoals bijvoorbeeld in Pieterburen. Door de kleinschalige traditionele bebouwing en de krommingen in de hoofdweg is de beslotenheid in deze bebouwingslinten relatief groot. Hierdoor is sprake van een contrastrijke relatie tussen dorp en landschap met harde overgangen en een scherp dorpssilhouet. In het geval van eenzijdige bebouwing bestaan doorzichten naar het landschap vanaf de dijk.
In het rijkgeschakeerde bebouwingsbeeld overheerst globaal de periode 1870-1920. De sociale verhoudingen uit het verleden komen naar voren in de grote variatie in de woonbebouwing, van luxueuze renteniersvilla’s, langs de uitvalswegen tot kleinere en grotere dwarshuizen in de dorpskern en eenvoudige landarbeidershuizen bij de boerderijen, in de dorpen of streekjes. In de kernen komt ook andersoortige bebouwing voor, zoals kerken, scholen, winkels en bedrijfjes zoals smederijen, molens etc.