Sla menu over Meer over toegankelijkheid
Westerwolde

Gebiedsbiografie

Westerwolde bestaat grotendeels uit een beekdallandschap. Het beeksysteem van de Westerwoldse Aa, met de daarin opgenomen grotendeels de gekanaliseerde takken Mussel Aa en Ruiten Aa, vormt de kern van dit gebied. In en langs het beekdal heeft zich een kleinschalig besloten esdorpenlandschap ontwikkeld waarin esdorpen, essen, houtwallen en bosjes via een bochtig weg- en waterpatroon met elkaar worden verbonden. Daar omheen is in latere tijd een veel rationeler en opener veenkoloniaal- en heideontginningslandschap ontstaan.

Foto: Marcel Kerkhof

Het markante reliëf in dit gebied wordt gevormd door de stuwwal de Onstwedder Holte. Westerwolde is de meest bos- en natuurrijke regio van Groningen. De beekdalstructuur in combinatie met de esdorpenstructuur en het kleinschalige dekzandreliëf in de vorm van enorm veel verspreid liggende kleine elementen, geeft een voor Groningen uniek landschap dat erg verschilt van de andere zes regio’s.

Aardkundige landschapsontwikkeling tijdens de prehistorie

De fysisch-geografische geschiedenis

Het fundament van Westerwolde is in de drie laatste ijstijden gelegd. In het landschap zijn de sporen hiervan nog goed af te lezen. Tijdens de twee na laatste ijstijd, het Elsterien (475.000 tot 410.000 jaar geleden), werd in tunneldalen potklei en fijn wit zand afgezet. Op de Tichelberg ligt deze grijze klei heel dicht onder de oppervlakte. Deze klei bleek in latere tijd uiterst geschikt voor de steenproductie, hier heeft de berg dan ook zijn naam aan te danken, een tichelwerk is een steenfabriek. De bakstenen van onder meer de middeleeuwse Juffertoren van Onstwedde zijn van deze klei gemaakt. Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (380.000 tot 130.000 jaar geleden), verdween Westerwolde volledig onder een dikke ijskap. Onder die gletsjer werd een laag keileem afgezet; een mengsel van keien, grind, zand, leem en klei dat door de druk van het ijs door- en in elkaar is gekneed. Het materiaal is afkomstig uit verschillende delen van Scandinavië. Door de invloed van deze ijskap ontstonden gestroomlijnde keileemheuvels (drumlins) onder de ijskappen, zoals de Onstwedder Holte, de Hasseberg, het Eiland van Ulsda en de Geselberg. Deze laatste werd, zoals de naam doet vermoeden, tussen 1587 en 1597 als executieplaats gebruikt. Meerdere personen werden hier wegens vermeende hekserij levend verbrand. Voor hen is in de 21ste eeuw een gedenksteen opgericht waarop de namen van de slachtoffers vermeld staan.

Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (117.000 tot 11.700 jaar geleden) bereikte het ijs Westerwolde niet. Wel werden door smeltwaterstromen de latere rivierdalen van de Ruiten Aa, Mussel Aa en het Pagediep uitgesleten. Tijdens deze heftige koude periode was het landschap open en zonder vegetatie. De wind had vat op het aanwezige zand en legde het als een deken over het landschap. Vooral aan de randen van de smeltwaterdalen vormden zich hoog opbollende dekzandruggen. Deze hogere gebieden werden later door mensen gebruikt als woongebied en akkerland. Ook ontstonden in deze poolwoestijn kilometerslange lengteduinen van west naar oost: de tangen. Voorbeelden hiervan liggen bij het huidige Jipsingboertange en Bourtange waarvan de uitgang ‘tange’ in de plaatsnaamaanduiding nog verwijst naar deze geologische elementen.

Water heeft in de ontwikkelingsgeschiedenis van Westerwolde een hoofdrol gespeeld. Het regenwater dat in het gebied viel, verzamelde zich in van zuid naar noord stromende riviertjes zoals de Ruiten Aa, Mussel Aa en het Pagediep. Deze riviertjes kwamen uiteindelijk samen in de Westerwoldse Aa om vervolgens in de richting van de Eemsmonding, later de Dollard, te stromen. Tot op de dag van vandaag vormen deze riviertjes de landschappelijke, hydrologische en ecologische ruggengraat van Westerwolde.

Het rijzen van de zeespiegel en het warmer worden van het klimaat leidden vanaf 5000 v. Chr. tot het stagneren van deze waterafvoer. Op de hogere, van nature goed gedraineerde zandgronden konden natuurlijke loofbossen, hoofdzakelijk bestaand uit eiken en linden zich ongestoord uitbreiden: Westerwolde veranderde in een oerbos. In de natte beekdalen kwamen veenmoerassen en broekbossen tot ontwikkeling.

Als gevolg van het stijgende grondwater vond in de prehistorie op wat grotere afstand van de rivieren op grote schaal veengroei plaats. De daarbij ontstane veenpakketten hadden meestal een koepelvorm met een doorsnede van enkele kilometers. Het hierdoor ontstane Bourtanger Moor of Bourtanger Moeras besloeg in de prehistorie een oppervlakte van 3000 km2, begrensd door de Hondsrug aan de westzijde en het Eemsdal aan de oostzijde. In dit gebied kwamen op veel plaatsen ook veenmeren voor, de zogenaamde meerstallen. Het huidige Bargerveen in Zuidoost-Drenthe geeft nog een indruk van dit vroeger zo uitgestrekte landschap.

De mens in het prehistorische landschap

In dit prehistorische landschap leefden wel mensen, maar ze beïnvloedden het landschap alleen op kleine schaal. Ze hadden zich gevestigd op de veilige, hogere zandruggen langs de beken. Sporen van deze prehistorische bewoners zijn door archeologen teruggevonden in de vorm van nederzettingssporen, grafheuvels, urnenvelden en Celtic fields (akkercomplexen).

Het oprukkende veen maakte echter dat de prehistorische bewoners van Westerwolde steeds meer ingesloten raakten. Kort voor de jaartelling was hun woongebied zo klein en geïsoleerd geworden dat ze genoodzaakt waren om te vertrekken. Meer dan zeven eeuwen lang woonde niemand meer in Westerwolde. Het landschap veranderde in een verlaten veenwildernis, op enkele plekken afgewisseld door beboste zandkoppen.

Huidige sporen uit deze periode

  1. Reliëf van glaciale aard, keileemheuvels, dekzandreliëf, tangen.
  2. Beekdallandschap van de Ruiten Aa, Mussel Aa, Westerwoldse Aa.
  3. Grafheuvels, urnenvelden en Celtic fields.
  4. Pingoruïnes.
  5. Plaatsnaamaanduidingen met ‘tange’ als uitgang zoals Bourtange en Jipsingboertange.
  6. Hoogveenrelicten met het zeer zeldzame veenbesblauwtje (één van de twee populaties in Nederland).

De ontwikkeling van het middeleeuwse cultuurlandschap (500-1500)

Vanaf de zevende eeuw drongen nieuwe kolonisten vermoedelijk vanuit het noorden over de Westerwoldse Aa het gebied binnen. Het uitgestrekte centrale bosgebied tussen het huidige Wedde, Onstwedde en Vlagtwedde lijkt voor de vroegmiddeleeuwse kolonisten de meest aantrekkelijke vestigingsplaats te zijn geweest. Hier hebben archeologen grafvelden uit die vroegmiddeleeuwse tijd gevonden, zoals de Merovingische rijengrafvelden. Daarnaast zijn ook nederzettingssporen op een zandrug bij Vriescheloo aanwezig. De beken Mussel Aa en Ruiten Aa zorgden voor lokale ontwatering, waardoor de toegankelijkheid in de omgeving van deze beken wat beter was. De eerste middeleeuwse nederzettingen hadden nog niet een vaste plek in het landschap. Doordat de huizen op houten palen gefundeerd waren, sleten de boerderijen snel en dienden ze geregeld een stukje op te schuiven of werden weer verlaten. Pas in een latere periode, rond de of negende of tiende eeuw, ontstonden de eerste concentraties van boerderijen. Uniek uit deze periode zijn de oerden, kleine huisakkers uit de vroege middeleeuwen die op een aantal plekken nog bewaard zijn gebleven.

Esdorpen

In de loop van de vroege middeleeuwen ontstond door de clustering van boerderijen het karakteristieke esdorpen- en esgehuchtenlandschap van Westerwolde. Enerzijds heeft het bepaalde kenmerken gemeen met het Drentse esdorpenlandschap, anderzijds verschilt het zoveel daarvan dat het met recht als een geheel eigen landschappelijke regio kan worden bestempeld. Vergeleken met Drenthe is het bewoningspatroon bijvoorbeeld veel verspreider. Hoewel dorpen als Wedde, Onstwedde, Vlagtwedde en Sellingen vanouds flinke esdorpen waren die naast boerderijen ook een kerk, woningen van ambachtslieden en panden van winkeliers kenden, omvatte de rest van het zandgebied toch vooral kleine esgehuchten van veelal 3 tot 8 boerderijen. Hier en daar waren er daarnaast ook geïsoleerde boerderijen op de flank van een kleine zandkop te vinden. De namen van deze dorpen met de uitgang ‘wedde’ verwijzen naar de oud Germaanse benaming voor bos of woud. In het open veenlandschap waren de her en der verspreidde beboste zandkopppen de beste vestingplaatsen voor de eerste bewoners.

Dicht bij de boerderijen ontstonden de bouwlanden, die bij de grotere dorpen essen werden genoemd en bij de kleinere gehuchten (bouwland)kampen. Deze vaak meer dan duizend jaar oude akkercomplexen zijn veelvuldig nog tot op de dag van vandaag in gebruik gebleven bij de boeren: een unieke continuïteit. Op oude essen die in beheer zijn bij Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer kunnen nog zeer oude en voorheen algemene akkerkruiden zoals korensla en slofhak aangetroffen worden. Om die reden – maar ook omdat de ondergrond vaak veel archeologische sporen bevat – zijn deze bouwlanden belangrijke cultuurhistorische schatkamers van Westerwolde.

Een mooi voorbeeld van de esdorp-opbouw is het dorp Onstwedde. Kenmerkend voor dit dorp is de ligging aan de rand van het beekdal van de Mussel Aa en het spinnenwebachtige patroon van wegen en paden. Vanuit het centrum, met vaak een verruiming van de openbare ruimte (de brink), lopen wegen naar de verschillende onderdelen van het dorp. Deze wegen vinden hun oorsprong in het bewerken van het land: ze verbonden vroeger het bouwland, de weiden en de woeste gronden met elkaar. Lange tijd bestonden deze wegen nog uit zandpaden. Een duidelijke hiërarchie in wegen ontbreekt en het verloop is vaak zeer bochtig. Aan de Juffertoren van Onstwedde is een sage verbonden die de naam van de toren herleidt. Er waren oorspronkelijk vier Juffertorens in Groningen, alleen die van Onstwedde en Schildwolde bestaan nog. Ze karakteriseren zich door de volledig uit baksteen opgetrokken toren en spits.

Beekdallandschap

Van grote waarde zijn ook de Westerwoldse beekdalen waar in het verleden de weidegronden en hooilanden (meden) van de boeren lagen. Hoewel de kleinschalige verkaveling hier vaak verdwenen is, zijn deze groenlanden na de beekdalherstelprojecten van de afgelopen jaren weer op fraaie wijze in het landschap zichtbaar. Vaak zien we ook fraaie steilranden op de overgang van es naar groenland, soms ook oude doorwaadbare plaatsen (voorden), historische bruggen en bijzondere beekdal-elzenbroekbossen met elzenzegge zoals Metbroekbosch en Liefstinghsbroek. In deze laatste vinden we nog de laatste blauwgraslandrelicten van Groningen en het is een van de noordelijkste plekken waar het eiken-beukenbos met hulst voorkomt. Tevens worden beide oude bossen gekenmerkt door aanwezigheid van typische bosflora zoals bijvoorbeeld de bosanemoon, witte klaverzuring en het dalkruid. Beide broekbossen behoren tot de Natura 2000 gebieden.

Wat verder van de beken en nederzettingen verwijderd begon vroeger de uitgestrekte heide. Zowel aan de west- als aan de oostkant van Westerwolde kwamen tot aan het begin van de 20ste eeuw deze woeste gronden nog voor, vaak aan de achterzijde overgaand in het hoogveen. Slechts op heel weinig plekken zijn nog kleine heidevelden bewaard gebleven, zoals bijvoorbeeld bij Ter Borg. Datzelfde geldt voor de vroeger zo onmetelijk grote venen. Die zijn in Westerwolde feitelijk volledig ontgonnen. Wel is direct ten zuiden van het gebied, nog het belangrijke hoogveenreservaat van het Bargerveen behouden gebleven.

Rond 1360 werd de eerste Wedderborg of Wedderburcht gebouwd. Door conflicten met de bevolking over rechtspraak werd met behulp van de stad Groningen dit eerste steenhuis in 1478 vernietigd. Ongeveer tien jaar later is de borg door een nazaat weer opgebouwd.

Religie

Een belangwekkend cultuurhistorisch ankerpunt in de zuidpunt van het esdorpenlandschap van Westerwolde vormt het klooster van Ter Apel dat in 1464 door de Kruisheren is gesticht. Het kloostergebouw heeft na de Reductie gediend als voorpost voor de stad Groningen, de toenmalige eigenaar van de Heerlijkheid Westerwolde, en is grotendeels bewaard gebleven.

Huidige sporen uit deze periode

  1. Vroegmiddeleeuwse Merovingische rijengrafvelden en nederzettingssporen op een zandrug bij Vriescheloo.
  2. Historische huisakkers, de oerden.
  3. Diverse esdorpen en esgehuchten en het bijbehorende landschap.
  4. Kleinschalige beslotenheid met afwisselend esgehuchten, esdorpen, essen op dekzandkoppen met akkercomplexen, hooilanden in de beekdalen, kleine bosjes en houtwallen met hoge ecologische waarden.
  5. De Juffertoren van Onstwedde.
  6. Beekdalelzenbroekbossen met elzenzegge en blauwgraslandrelicten zoals Metbroekbosch en Liefstinghsbroek.
  7. Borgen zoals de burcht in Wedde.
  8. Kruisherenklooster Ter Apel.

Landschapsontwikkelingen in de Nieuwe Tijd (1500 - 1800)

Gedurende de Nieuwe Tijd ontwikkelden de esdorpen zich door toename van de bevolking en ontstond het nu nog karakteristieke esdorpenlandschap van Westerwolde.

Bebouwingspatronen

Het esdorpenlandschap bestaat uit een langgerekte zone langs de Ruiten Aa en Mussel Aa met een afwisseling van esgehuchten (bijv. Smeerling en Ter Wisch) en esdorpen op de rand van het beekdal. Op de dekzandkoppen bevinden zich de essen met akkercomplexen en in de beekdalen liggen de hooilanden. Het kleinschalige besloten karakter en het meanderende beloop van wegen, beken en paden zijn kenmerkend voor het landschap. Dit meanderende karakter wordt versterkt door de structuur van groene linten gevormd door kleine bosjes en houtwallen. Op sommige plekken zijn de oorspronkelijke houtwallen in de loop van de geschiedenis verdwenen. De steilranden die daardoor zijn ontstaan geven een duidelijke markering aan van de grens van de es. Een mooi voorbeeld van de groei van een esdorp is de ontwikkeling rondom de Ruiten Aa, een hoofdroute door Westerwolde waar bebouwing langs de wegen is ontstaan. Deze bebouwing is niet gepland, maar ligt verspreid en is organisch gegroeid. Vanuit het omringende landschap laten esdorpen zich zien door groepjes boerderijen, half verscholen achter bomen, met een kerktoren die erboven uitsteekt. De oude boerderijen zijn van het streekeigen, Westerwoldse type.

Veenontginningen

De veenlandschappen ten westen, noorden en oosten van het zandgebied zijn stap voor stap in cultuur gebracht. In de 12de eeuw werd met deze agrarische veenontginningen een begin gemaakt, toen kolonisten vanaf de Pekel Aa en de Westerwoldse Aa langgerekte sloten gingen graven om de venen van Blijham, Bellingwolde, Vriescheloo en Hoorn te ontginnen. De ontwatering van het veen leidde in de loop van de tijd tot bodemdaling, waardoor de oudste boerderijen al vrij snel verplaatst moesten worden. De huidige lintvormige dorpen dateren waarschijnlijk uit de 13de eeuw, evenals hun kerken.

In het midden en zuiden van Westerwolde werden in de middeleeuwen de hoogveengebieden niet tot landbouwgrond ontgonnen. Deze gebieden werden pas tussen 1750 en 1930 afgegraven voor de productie van turf. Hiervoor werden door compagnieën kanalen en wijken gegraven waarover de turfschepen deze belangrijke brandstof naar de stad konden afvoeren. Na afgraving van het veen werd de onderliggende zandgrond ingericht voor de landbouw. Zo ontstonden de veenkoloniën van Westerwolde. Aan de westkant waren dit Alteveer en Vledderveen, aan de oostzijde Veelerveen en het Hebrecht.

Dollardpolders

Door een reeks van stormvloeden in de late middeleeuwen, waarvan de bekendste de Cosmas en Damianus stormvloed van 1509 was, braken de oeverwal van de Eems en een aantal dijken meermaals door. Deze Dollard-inbraken overspoelden grote delen van het ontgonnen veenland van Westerwolde en bedekten de aarde met een laag Dollardklei. Al spoedig werd teruggevochten door de aanleg van nieuwe dijken, afwateringskanalen en nieuwe kavels, waardoor ten noorden van Blijham tegenwoordig een zeekleipolder ligt. Het oude veenverkavelingspatroon werd daarbij in grote lijnen aangehouden. Hierdoor konden de nieuwverworven gronden, na de bedijkingen, net als tijdens de eerdere veenontginningen in lange stroken worden verkaveld volgens het recht van opstrek. In dit noordelijke deel van Westerwolde wordt de overgang naar de open polders van het Oldambt gekenmerkt door streekdorpen zoals de aaneengesloten groene dorpslinten Bellingwolde en Vriescheloo.

De Westerwoldse Aa stroomt tegenwoordig via het sluizencomplex van Nieuwe Statenzijl de Dollard in. Door de diverse inpolderingen verschoven de uitwateringssluizen steeds verder naar het noorden; tot 1700 lag de uitwateringssluis bij Oudeschans, omstreeks 1707 bij Oude Statenzijl en tenslotte werd in 1876 de Nieuwe Statenzijl gebouwd.

Defensie

Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw krijgt het gebied ook een sterke militaire functie. Vanwege de strategische ligging langs de weinige toegangswegen naar de stad Groningen werden in het gebied Oldambt en Westerwolde veel schansen gebouwd. Vanuit de burcht van Wedde vertrokken in 1568 Graaf Adolf en Graaf Willem Lodewijk ten strijde tegen de Spaanse troepen wat leidde tot de Slag bij Heiligerlee en het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Vanaf deze periode ontwikkelt Westerwolde zich als grensgebied en wordt het politiek-bestuurlijke verschil met de in Duitsland gelegen gebieden steeds duidelijker. Vanaf het einde van de 16de eeuw kreeg het uitgestrekte en slecht toegankelijke Bourtanger Moor een militaire functie in de vrijheidsstrijd tegen Spanje. Door toenemende ontginning van het Bourtanger Moor werd het gebied echter toegankelijker. Als onderdeel van een stelsel van verdedigingslinies langs de grens van de toenmalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, werd aan de oostgrens van Groningen een stelsel van leidijken en schansen aangelegd. Leidijken werden aangelegd om het water in het moeras te houden en daarmee de verdedigingsfunctie op peil te houden. De schansen Oudeschans (Bellingwolderschans), Bonerschans en Bourtange sloten de route langs de noordkant en door het moeras af. Later werd Nieuweschans (Langakkerschans) aangelegd om ook het nieuwe land dat door inpoldering van de Dollard was ontstaan te kunnen verdedigen.

Huidige sporen uit deze periode

  1. Verdere ontwikkeling van de esdorpen, hier en daar met steilranden door het verdwijnen van houtwallen.
  2. Oude Lintvormige veenontginningsdorpen met kerken zoals Blijham, Bellingwolde, Vriescheloo en Hoorn.
  3. Stelsel van kanalen en wijken en veenkoloniale dorpen als Alteveer, Vledderveen, Veelerveen en het Hebrecht.
  4. Langgerekte verkavelingspatronen in het zeekleipolderlandschap van de Dollardpolders.
  5. Strategische ligging als grensgebied waardoor de bouw van
  6. uitwateringssluizen, leidijken en schansen waaronder Oudeschans.
  7. Westerwoldse boerderijen.

Ontwikkelingen in de Moderne Tijd (1800 - heden)

De laatste grootschalige ontginningen in Westerwolde vonden plaats in de in de eerste decennia van 20ste eeuw. In het kader van de werkverschaffing veranderden duizenden hectaren droge en natte heide en veen in grootschalig verkavelde heideontginningen. Voorbeelden zijn het Jipsinghuizerveld en Sellingerbeetse. De aanleg van het Mussel-Aa-kanaal en het Ruiten-Aa-kanaal is hiervoor een stimulans geweest. Het landschap dat door deze ontginningen ontstond, wordt gekenmerkt door openheid, een rationele verkaveling en rechte heideontginningswegen met verspreid liggende, voornamelijk agrarische, bebouwing. De ooit zo uitgestrekte en verlaten velden en venen van Westerwolde veranderden in een kort tijdsbestek in een modern akkerlandschap waar voornamelijk aardappelen worden verbouwd.

De ontginningsstructuren zijn minder rechtlijnig dan de oudere, strikt opgestelde veenkoloniale ontginningen omdat ze hun basis vinden in oude landwegen, die deels samenvallen met historische verbindingen door het veld. De dorpen die in het heideontginningslandschap ontstonden zoals Mussel, Jipsingboertange, Veelerveen, Hebrecht en Harpel, worden gekenmerkt door dunbebouwde linten. Deze dorpen bestaan voornamelijk uit boerderijen en arbeidershuisjes met soms enige komvorming bij kruisingen. Deze overwegend agrarische bebouwing van voornamelijk na 1900 is niet planmatig opgezet maar onregelmatig gesitueerd en organisch gegroeid. De boerderijen en keuterijen zijn vooral van het Oldambtster of krimpentype, waarbij alle functies onder een doorgaande nok zijn geplaatst en de hoofdvorm richting het voorhuis sprongsgewijs versmalt. In de jongere ontginningen komen ook veel naoorlogse boerderijen voor in de vorm van kop-(hals-)rompboerderijen in sobere Delftse Schoolarchitectuur. De gebouwen zijn voornamelijk vrijstaand en ruim gesitueerd op grote erven.

Naast dat het ontgonnen land voor agrarisch gebruik werd ingericht, werden met name bij Sellingen in de jaren ‘30 tot en met ‘50 van de 20ste eeuw bossen geplant op de heidevelden.

Doorontwikkeling esdorpen

In het noorden van Westerwolde wordt de overgang naar de open polders van het Oldambt gekenmerkt door streekdorpen zoals de aaneengesloten groene dorpslinten Bellingwolde en Vriescheloo. In het esdorpenlandschap hebben de dorpen en gehuchten een duidelijke relatie met het omliggende landschap doordat ze een onderdeel vormen van het vroegere landbouwsysteem. De esgehuchten bestaan uit clusters van verspreide boerderijen omgeven door onregelmatig gevormde open ruimten. In Smeerling is zowel de structuur als het bebouwingsbeeld van een dergelijke ‘hoevezwerm’ gaaf bewaard gebleven. In grotere esdorpen is de oorspronkelijke verspreide en onregelmatige oorsprong grotendeels verdwenen door een aaneengesloten lintbebouwing langs de doorgaande wegen. De bebouwing staat hierin strak geordend op gelijke afstand van de weg.

Recente bebouwingsstructuren

De meer recente uitbreidingen, vanaf de jaren ‘60 hebben vaak een herkenbare structuur doordat ze gebouwd zijn met een bepaald stedenbouwkundig idee over hoe mensen het beste samen in een gemeenschap zouden kunnen leven. Dit beeld van de bebouwing verandert in de tijd, doordat het idee over de samenleving ook steeds wat veranderde. De wijken uit de jaren ‘60 zijn herkenbaar door de stempelstructuur in combinatie met brede wegen en grote groenstructuren. De jaren ’70 en ‘80 door de kronkelige wijken en woonerven van de zogenaamde bloemkoolwijk. Vaak grenzen achtertuinen aan wegen of openbaar groen. Vanaf de jaren ’80 en ‘90 werden de wegen weer meer rechtgetrokken en nam het individualisme verder toe. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar aan de achtertuinen die vaak meer ingesloten werden om zo te zorgen voor meer privacy. Deze tijdsgeest van de stedenbouw is op kleine schaal terug te zien in de plaatsen Blijham, Bellingwolde, Onstwedde, Vlagtwedde, Sellingen en Ter Apel.

Kenmerkend voor deze regio ten opzichte van de andere zes regio's in Groningen is dat alle plaatsen vrij klein zijn. Er is geen grotere stad te vinden in deze regio. Verder is het opvallend dat er zeer weinig grootschalige infrastructuur is. De autoweg gaat vanaf Winschoten via Blijham door naar Veele, waar deze weg overgaat in een minder prominente doorgaande weg. Tussen Vlagtwedde en Ter Apel bestaat de doorgaande weg uit de oude meanderende weg. Er zijn geen spoorlijnen of grote kanalen en ook grootschalige industrie en bedrijventerreinen zijn er niet.

In tegenstelling tot de andere regio's zijn er enkele grotere recreatiegebieden, zoals het Emslandermeer bij Vlagtwedde en Weddermeer en Wedderbergen bij Wedderveer. Bij Sellingerbeetse is een recreatiegebied bij een voormalige zandwinningsplas. Ten noorden van deze plas is een nieuwe zandwinning begonnen vanwege de grote hoeveelheid Peelozand.

Industrie

Vanwege de toename van de aardappel- en graanproductie werden in de Veenkoloniën, Oldambt en Westerwolde tussen 1860 en 1900 meer dan dertig strokarton- en aardappelzetmeelfabrieken gesticht. Door fusies en concentraties liep het aantal fabrieken ook weer snel terug. In Westerwolde werd in begin van de 20ste eeuw een aardappelmeelfabriek gevestigd in Ter Apelkanaal. De logistieke ligging aan het kanaal was belangrijk voor het transport van de aardappelen vanuit onder andere de Veenkoloniën. Door fusie met andere fabrieken is het bedrijf in de loop van de eeuw tot een van de grootste aardappelverwerkingsfabrieken ter wereld gegroeid.

Werkkampen

In het begin van de 20ste eeuw werden in Westerwolde werkkampen ingericht om werklozen uit het westen van het land in te zetten voor de ontginning van het gebied en voor de landbouw. Deze werkkampen werden vervolgens door de Duitse bezetter gebruikt voor internering van verzetslieden en Joden. Na de oorlog werden de kampen gebruik voor het gevangenzetten van NSB’ers. In Sellingerbeetse is nog een barak te zien op een nog herkenbaar kampterrein. Ook net over de grens met Duitsland zijn dergelijke kampen in gericht.

Energie: zonnepark

In het open landschap in het jongere landschap van de heideontginningen, tussen Harpel en Jipsingboertange is een zonnepark aangelegd van circa 80 hectare. Deze zal verder uitgebreid worden naar 200 hectare en wordt daarmee het grootste zonnepark in de provincie Groningen.

Natuurherstel

Vanwege de hoge cultuurhistorische landschapswaarde doet Westerwolde veel aan natuurherstel. Dit natuurherstel is vooral gericht op herstel van het oude cultuurlandschap met hooilanden langs de beken, essen, (hakhout)bossen, houtwallen en het heidelandschap op de oude hoogveengronden.

Ook een groot aantal gebieden rondom de Ruiten Aa, behorende tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), en de beek zelf worden of zijn recent ingrijpend veranderd. Het beekdal wordt hermeanderd en waardevolle archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische elementen worden beschermd of opnieuw zichtbaar gemaakt. De waterhuishouding wordt zo aangepast dat flora en fauna weer volop de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Door deze ingrepen zal het gebied een groter waterbufferend vermogen krijgen en zorgt het voor een impuls voor recreatie en toerisme. Daarnaast blijft er een plek voor de landbouw die al eeuwenlang karakteristiek is voor de streek.

Huidige sporen uit deze periode

  1. Verdere ontwikkeling van dorpen en gehuchten. De kleiner gehuchten zijn redelijk bewaard gebleven in oorspronkelijke vorm.
    1. Contrast tussen het kleinschalig besloten esdorpenlandschap en het rationele, open heideontginningslandschap.
    2. Rationeel verkaveld jong heideontginningslandschap met verspreid liggende agrarische bebouwing.
    3. Aanvullingen door recentere uitbreidingen op kleine schaal.
    4. Geen grote infrastructurele werken.
  2. Kop-(hals-)romp boerderijen en Oldambster boerderijen.
  3. Recreatie rond voormalige zandwinningsplassen.
  4. Aardappelindustrie met bijbehorende infrastructuur.
  5. Complex van werkkampen.
  6. Zonnepark.
  7. Hermeanderen van de Ruiten Aa en herstel van het beekdallandschap.

Regionale kernkarakteristieken

In de loop van de geschiedenis is het landschap van Westerwolde gegroeid tot het landschap zoals we dat nu kennen. Door deze geschiedenis zijn kernkarakteristieken van het gebied ontstaan die ook voor komende ruimtelijke opgaven van belang zijn om te respecteren zodat de gebiedsidentiteit van Westerwolde ook voor de toekomst geborgd blijft.

Voor het behoud en de verdere versterking van de ruimtelijke kwaliteit van Westerwolde verdient bij nieuwe ontwikkeling de aansluiting op de volgende kernkarakteristieken aandacht:

  • Prehistorische geomorfologische landschapselementen zoals het reliëf aard, keileemheuvels, dekzandreliëf, tangen, en pingoruïnes.
  • Het beekdallandschap van de Ruiten Aa, Mussel Aa en Westerwoldse Aa.
  • Prehistorische nederzettingssporen.
  • Vroegmiddeleeuwse rijengrafvelden en nederzettingssporen.
  • Middeleeuwse huisakkers: oerden.
  • Middeleeuwse kerken en borgen en het kruisherenklooster Ter Apel.
  • Middeleeuwse verdedigingslinies van schansen, leidijken en uitwateringssluizen.
  • Landschappelijke opbouw van afwisselend de kleinschalige beslotenheid van esdorpen en esgehuchten met kleine bosjes en houtwallen op de hoger gelegen delen, open essen op dekzandkoppen en open hooilanden in het nattere beekdal.
  • De schaal en het karakter van de historisch gegroeide dorpsstructuur.
    • Kleinschalig besloten esdorpenlandschap met esdorpen en esgehuchten, essen en kleine bosjes en houtwallen met hoge ecologische waarden.
    • De verspreide bebouwing in esgehuchten met Westerwoldse boerderijen, kop-(hals-)romp en Oldambtster boerderijen.
    • De clusters van verspreide boerderijen, hoeves, bij de esdorpen.
    • De duidelijke randen (steilranden) van esdorpen die de overgang naar de essen markeren.
    • Het relatief groene en bosrijke karakter van de esdorpen op de hoger gelegen delen.
  • Meanderend beloop van wegen, paden en beekdal van de Ruiten Aa met een herwonnen natuurlijk beloop. In de beekdalen zijn hooilanden, elzenbroekbossen en blauwgraslandrelicten met hoge ecologische waarden.
  • Daaromheen rationeel verkaveld jong heideontginningslandschap met verspreid liggende agrarische bebouwing met komvorming op kruispunten in het heideontginningslandschap.
  • Onregelmatige, organisch gegroeide lintvormige veenontginningsdorpen.
  • Strategische ligging als grensgebied en als gevolg hiervan de bouw van uitwateringssluizen, leidijken en schansen waaronder Oudeschans, Bellingwolderschans en meer recent de werkkampen.
  • Industrieel erfgoed van de aardappelindustrie met de bijbehorende infrastructuur.

Bronnen

Terminologie

Celtic fields: prehistorische akkercomplexen.

Drumlin: gestroomlijnde keileemheuvels, ontstaan tijdens het Saalien. Voorbeelden zijn de Onstwedder Holte, de Hasseberg, het Eiland van Ulsda en de Geselberg.

Essen: akkerbouwpercelen bij grotere esdorpen.

Hoevezwerm: clusters van verspreide boerderijen omgeven door onregelmatig gevormde open ruimten.

Kampen: akkerbouwpercelen bij kleinere esdorpen of esgehuchten.

Me(e)den: hooiland.

Meerstal: natuurlijk gevormde plas in een actief, levend hoogveen.

Oerden: kleine huisakkers uit de vroege middeleeuwen.

Tangen: kilometerslange lengteduinen van west naar oost ontstaan tijdens het Weichselien. Voorbeelden hiervan liggen bij het huidige Jipsingboertange en Bourtange waarvan de uitgang ‘tange’ in de plaatsnaamaanduiding nog verwijst naar deze geologische elementen.

Tichelwerk: steenfabriek.

Voorde: doorwaadbare plaats in een rivier of beek.

Downloads

Bestandnaam Grootte
Gebiedsbiografie Westerwolde 0.4 MB