Sla menu over Meer over toegankelijkheid
Oldambt

Gebiedsbiografie

Het Oldambt is een jong zeekleigebied in Noordoost-Groningen, dat zich kenmerkt door een weids polderlandschap met grootschalige akkerbouw, dijken en een gevarieerde bebouwing waaraan het verschil in rijkdom is af te lezen. Het gebied wordt ook wel ‘de Graanrepubliek’ genoemd vanwege haar uitgestrekte graanvelden en andere akkerbouwgewassen in de polders. De eindeloze horizon wordt hier enkel doorbroken door de bekende statige boerderijen en groene linten van bomenrijen langs de wegen.

In een krans rondom de voormalige Dollardboezem liggen langgerekte streek- of wegdorpen. Winschoten is de grootste woonkern van het Oldambt, gevolgd door Zuidbroek, Scheemda en Muntendam.

De regio Oldambt is groter dan de gelijknamige gemeente. Het noordwestelijke deel bij Termunten en Woldendorp sluit aan bij het wierdengebied van Fivelingo. Een recent ontgonnen hoogveengebied vormt de grens met Duurswold. De overgang naar de zand- en veengronden van Westerwolde en de Veenkoloniën is eveneens vloeiend. De aangrenzende polderdorpen van het Rheiderland (Duitsland) vormen een natuurlijke voortzetting van het Oldambt.

Het Oldambt bestaat uit meerdere delen:

  1. Het Klei-Oldambt: een wierdenlandschap dat bestaat uit het grondgebied van enkele dorpen op de voormalige oeverwal van de Eems.
  2. Het Wold-Oldambt: een streekdorpenlandschap dat grotendeels bestaat uit (jongere) zeekleipolders. Het polderland wordt omringd door een krans van keileem- en dekzandruggen, waarop vijftien streek- of wegdorpen liggen. Aan de achterzijde worden deze wegdorpen begrensd door een veenontginningslandschap.

Het oostelijke deel van het Oldambt maakte oorspronkelijk deel uit van het district Reiderland, dat gedeeltelijk in de Dollard is vergaan. Ook het Schiereiland van Winschoten vormt onderdeel van het gebied.

Aardkundige landschapsontwikkeling tijdens de prehistorie

De fysisch-geografische geschiedenis

De basis voor het hedendaagse landschap van het Oldambt is gelegd tijdens de laatste drie ijstijden en in het Holoceen. Gedurende het Elsterien (ca. 475.000 - 410.000 jaar geleden) bedekte landijs vanuit Scandinavië voor het eerst grote delen van Noord-Nederland. In Oost-Groningen zijn door het ijs enkele diepe geulsystemen (tunneldalen) gevormd, die met smeltwaterafzettingen (zand en/of klei) werden opgevuld (resp. Peelozand en potklei). Deze zogeheten formatie van Peelo komt plaatselijk bij Winschoten, Scheemda en Finsterwolde (Groeve Hardenberg) aan de oppervlakte.

Tijdens het Saalien (ca. 380.000 - 130.000 jaar geleden) was half Nederland bedekt onder een honderden meters dikke laag landijs. De eerste fase van deze periode heeft voor stuwwalvorming in Noordoost-Groningen gezorgd. In latere fasen werd het gebied (deels) overreden door het landijs. Het daardoor opgestuwde materiaal bestaat uit oudere afzettingen. Een deel hiervan is in een nog latere fase van het Saalien bedekt met een laag keileem. Sporen van deze stuwwalvorming, zogenaamde Pleistocene opduikingen, zijn nog als reliëf in het hedendaagse landschap terug te vinden. Voorbeelden hiervan zijn het schiereiland van Winschoten en de hoogtes van Ulsda, Wagenborgen en Noord- en Zuidbroek. De zwerfkeien die bij het ploegen bovenkomen, die nu vaak in siertuinen of witgeschilderd langs oprijlanen terug te vinden zijn, dateren uit deze ijstijd.

Gedurende de laatste ijstijd, het Weichselien (ca. 117.000 - 11.700 jaar geleden), bereikte het landijs Nederland niet. In Groningen heerste een toendraklimaat met dennen en berken, en in de koudste perioden een poolwoestijn. Door toedoen van de wind is zand als een deken over grote delen van Nederland afgezet. Dit dekzand bedekte op veel plekken de oudere afzettingen uit voorgaande ijstijden. Ook werd in deze periode een aantal dekzandruggen gevormd, zoals deze onder andere te vinden zijn bij Meeden en Muntendam. Later zijn veel van deze dekzandafzettingen bedekt met afzettingen uit het Holoceen. Doordat de bodem indertijd permanent bevroren was (permafrost) ontstond er in Oost-Groningen een stelsel van vlechtende rivieren.

Het Holoceen (ca. 11.700 jaar geleden - heden) wordt gekenmerkt door een doorgaande stijgende zeespiegel, als gevolg van de temperatuurstijging en het smelten van de ijskappen. Tezamen met het stijgen van de zeespiegel, steeg ook het grondwaterniveau. Hierdoor ontstond vanaf ongeveer 6000 v. Chr. een gunstig klimaat voor veenvorming. Dit gebeurde in eerste instantie op lagere plekken waar het water, vanwege het onderliggende ondoordringbare keileem, niet kon wegstromen. In de loop van tijd breidde het veen zich verder uit en bedekte ten slotte het gehele Oldambt, inclusief de hoger gelegen dekzandruggen. Deze veenmoerassen maakten deel uit van het grootste veengebied van Noordwest-Europa: het Bourtanger Moor.

Tegelijkertijd onderging het kustlandschap door de stijgende zeespiegel ook een metamorfose. Vanaf ca. 2500 v. Chr. werden de lagergelegen gebieden overstroomd en bedekt met kalkrijke oude zeeklei. Deze oude zeeklei, ook wel ‘blauwe klei’ of ‘woelklei’ genoemd, werd later veelvuldig over het land verspreid om de vruchtbaarheid van de akkers te vergroten. Doordat periodes van veenuitbreiding en overstromingen door de zee elkaar afwisselden, ontstond hier een gelaagde bodemopbouw waarin ook de veen- en kleilagen elkaar afwisselen.

Rond de Eemsmonding vormden zich door de getijden enkele aaneengesloten kwelderwallen. Ook de dichtbeboste oeverwallen verder stroomopwaarts langs de Eems kwamen in deze periode onder invloed van de zee te staan, waardoor dit gebied veranderde in een brak getijdenlandschap. Achter deze kwelder- en oeverwallen kon de veenvorming echter ongestoord doorgaan, zodat daar in de loop van eeuwen een metersdik veenpakket ontstond. De afwatering van dit veengebied vond plaats via een stelsel van veenriviertjes, zoals de Sijpe of Siepsloot, de Munter Ae, Reider Aa, Tjamme, Rensel en Pekel Aa. Op enkele restanten na is dit veen vrijwel geheel verdwenen. Veel is weggeslagen door de zee, of bedekt met mariene afzettingen (Eemsklei en later Dollardklei). De rest verdween in latere perioden door het afgraven ten behoeve van de turfwinning en de vertering door landbouwkundig gebruik. Van het laatste oorspronkelijke hoogveen van de provincie is nog ca. 25 hectare bewaard gebleven in natuurgebied Meerland.

De mens in het prehistorische landschap

De eerste landbouwers uit het Neolithicum (ca. 7000 - 2500 jaar geleden) hebben weinig sporen achtergelaten. Het is aannemelijk dat er wel permanente bewoning plaatsvond op de veilige en hoger gelegen keileem- en dekzandruggen. In het Oldambt zijn mogelijke resten van menselijke activiteit aanwezig uit het Laat-Paleolithicum (ca. 12.000 - 8800 v. Chr.). Op een dekzandkop bij Tranendal en Napels is een (vermeend) vuurstenen werktuig van de Laat-Paleolithische Hamburgcultuur gevonden. Duidelijke vindplaatsen uit deze periode zijn niet bekend.

Uit het Mesolithicum (ca. 10.000 - 7.000 jaar geleden) zijn wel veel vindplaatsen bekend en blijkt dat de dekzandgebieden van het Oldambt intensief bewoond werden. Resten uit deze periode bestaan voornamelijk uit vuursteenmateriaal en soms haardkuilen.

Ondanks dat er geen nederzettingssporen uit deze tijd zijn aangetroffen, is er wel een aantal losse vondsten gedaan die hierop duiden. Bij Beerta en Finsterwolde zijn vuurstenen bijlen en beitels van de Trechterbekercultuur gevonden.

Vanaf ongeveer de Midden-Bronstijd tot en met de Romeinse Tijd werd menselijke bewoning nagenoeg onmogelijk. Dit omdat het grootste deel van het Oldambt veranderde in een moerasgebied dat bedekt raakte met hoogveen. Er zijn echter wel sporen die erop wijzen dat in deze periode mensen door het veengebied trokken

Op de zuidelijke oeverwal van de Eems ontstond vanaf de zesde en vijfde eeuw v. Chr. een reeks nederzettingen die al snel wegens het overstromingsgevaar werden opgehoogd. De oudste archeologische vondsten uit dit gebied stammen uit de Romeinse tijd, maar bij Farmsum, Hatzum en Jemgum zijn oudere bewoningssporen gevonden. De Eems was vermoedelijk smaller en liep met een bocht noordoostwaarts langs Emden om vervolgens weer naar het zuidoosten af te buigen. De nederzettingen op de oeverwal zijn rond 1500 door de inbraak van de Dollard verdwenen. In 1782 is bij Termunterzijl een grafveld uit de Volksverhuizingtijd (vierde-zesde eeuw n. Chr.) gevonden.

Huidige sporen uit deze periode

  1. Pleistocene opduikingen (bv. Schiereiland van Winschoten).
  2. Dekzandruggen bij Meeden en Muntendam.
  3. Hoogveen-natuurgebied Meerland.
  4. Prehistorische bewoningssporen.

De ontwikkeling van het middeleeuwse cultuurlandschap (500-1500 n. Chr.)

Menselijke activiteit

In de Karolingische tijd (ca. achtste t/m tiende eeuw) zijn de menselijke activiteiten in het Oldambt toegenomen. De kolonisten kwamen vermoedelijk uit Westerwolde. Vlakbij Wagenborgen en bij Ulsda vinden we mogelijke oude bewoningskernen uit deze periode.

Omstreeks de tiende eeuw begonnen de eerste systematische ontginning van het hoogveengebied. Eerst vanaf de oeverwallen langs de Eems, daarna vanaf de oevers van de veenriviertjes Munter Ae en Reider Aa. Het ging daarbij om randveenontginningen, waarbij de kolonisten zich langs rivieroevers vestigden en van daaruit begonnen met de ontginning van het achterland. Hierdoor ontstond de typerende strokenverkaveling, waarbij de afzonderlijke bedrijfseenheden of opstrekkende heerden soms kilometers ver landinwaarts reikten.

Naarmate het veenoppervlak door ontwatering en bodembewerking daalde, verplaatsten de bewoners hun akkers en woonplaatsen naar de hogere gronden die nog niet zo lang in cultuur waren gebracht. Hierdoor ontstonden vaak meerdere bewoningslinten achter elkaar, met wegdorpen die loodrecht op de verkavelingsstructuur lagen. Om het kustgebied tegen stormvloeden te beschermen werden er anderhalf tot twee meter hoge zeedijken langs de Eems gebouwd. De riviermondingen werden afgesloten door sluizen bij Termunten en Reide.

In deze periode werd in de zuidwestpunt van het Oldambtgebied de kerk van Noordbroek gebouwd. Dit is een van de oudste kerken van het gebied. Daarnaast werden ook steenhuizen gebouwd. Deze zijn echter in de loop van de tijd afgebroken of zijn, net als veel andere eerste gebouwen uit deze tijd, door de vele dijkdoorbraken verwoest en verdwenen.

Wateroverlast

Het veen bracht in eerste instantie grote welvaart: er verrezen tientallen kerken, waaronder de basiliek met vier(!) torens van Midwolda, die na de bouw van een nieuwe kerk in 1738 is afgebroken. Grotendeels verborgen onder het kleidek liggen de restanten van minstens honderd steenhuizen. Door de daling van het landschap door ontginningen en veenoxidatie ontstonden er afwateringsproblemen. In de loop van de 14de eeuw namen de klachten over wateroverlast dermate toe dat een stelsel van opgeworpen veendijken het water dat uit de hoogveengebieden stroomde, moest tegenhouden. De bovenloop van de Munter Ae werd daarom afgesloten ter hoogte van Muntendam. Het laatste stukje van deze middeleeuwse rivier is nog terug te vinden als een slootje dat door het natuurgebied De Wiede slingert.

Als gevolg van meerdere overstromingen en stormvloeden, ontstond aan het begin van de 15de eeuw de Dollard. De dijken die het gebied moesten beschermen waren laag en slecht onderhouden, waardoor ze het al snel begaven. Ook het achterliggende veengebied was niet bestand tegen de zee en het oorspronkelijke veenlandschap werd grotendeels weggespoeld. Door de getijdenwerking ontstond een proces dat pas tot stilstand kwam nadat de laatste veenrestanten waren verdwenen. De Dollard fungeerde daarbij als een pomp die steeds grotere watermassa’s aanzoog, totdat het ontstane bassin zich weer met slib had gevuld. Ook het achterland werd bedekt met een dikke laag slib.

Bodemkundigen spreken over een verjongingsdek uit brakke zeeboezemklei, dat de hele oeverwal bij Appingedam, Delfzijl en Termunten bedekt. Onder de Dollardklei van Noordbroek liggen nog oude verkavelingen van de veenontginningen die nu hier en daar aan de oppervlakte komen. De oostelijke Dollardboezem dateert uit de eerste helft van de 15de eeuw en de westelijke boezem is rond 1466 ontstaan, toen de zomerdijk bij Wagenborgen werd aangelegd om het oprukkende zeewater te keren.

Huidige sporen uit deze periode

  1. Mogelijk oude Karolingische resten van bewoning bij Wagenborgen en Ulsda.
  2. Kerk van Noordbroek.
  3. Hier en daar nog resten van de eerste steenhuizen.
  4. Het laatste stukje van de middeleeuwse rivier de Munter Ae als slootje in natuurgebied De Wiede.
  5. Verdronken middeleeuws veenontginningslandschap bij Noordbroek.
  6. De Dollard en de Dollardboezem met verjongingsdek van brakke zeeboezemklei.

Landschapsontwikkelingen in de Nieuwe Tijd (1500-1800)

Verdronken landschap en nieuw land

In de jaren 1507 tot 1509 was de Dollard op zijn grootst, waarbij de zee tot aan Zuidbroek, Meeden en Westerlee kwam. Ten zuiden van het gemaal De Munte ligt de laatste ongedempte kolk, die de verste uitbreiding van de Dollard markeert. In totaal zijn er door de vorming van de Dollard ruim 25 kerkdorpen verdronken, voornamelijk in het Reiderland. In de loop van de 16de eeuw begon men dit verdronken land terug te winnen. Rond 1600 was al ruim een derde van het gebied weer in cultuur gebracht. Eerst werden de oudere kwelders of getij-afzettingsvlakten bedijkt. Door inklinking van het onderliggende veenpakket bleven sommige kenmerken van het verdronken landschap zichtbaar in de vorm van lichte hoogteverschillen. De dorpen Nieuwolda en ‘t Waar liggen bijvoorbeeld op de inversierug van de Munter Ae, die als ondergrond voor de nieuwe zeedijk van 1542 diende.

De polders kenmerkten zich door een opstrekkende verkaveling die aansloot bij de oorspronkelijke perceelsgrenzen langs de Dollardrand. Dankzij het recht van opstrek konden de aangrenzende eigenaren het nieuwe land in bezit nemen. Door ruilverkavelingen is deze opstrekkende verkaveling grotendeels verdwenen, maar net over de Duitse grens bij Wymeer is deze nog min of meer intact. De wegdorpen in het nieuwe buitengebied werden doorgaans genoemd naar het moederdorp: Scheemderhamrik (Nieuw-Scheemda), Midwolderhamrik (Nieuwolda) en Beertsterhamrik (Nieuw-Beerta).

De nieuw aangeslibde zeeboezemvlakten hadden een vlakker reliëf. Vanaf het einde van de 16de eeuw begon men stapsgewijs met het bedijken van deze nieuwe kwelders, zodra deze hoog genoeg waren. De 18de en 19de-eeuwse polders hadden geen relatie meer met het oude land en kenmerken zich door een moderne, rationele verkaveling en verspreid liggende boerderijen langs de hoofdwegen. Dit beeld is te zien in onder andere de Kroonpolder, Stadspolder, Oostwolderpolder, Finsterwolderpolder (deels) en de Reiderwolderpolder. De overige bewoning concentreerde zich in nieuwe dijkdorpen aan de rand van de polders, zoals Nieuwolda-Oost, Ganzedijk, Oudedijk en Drieborg.

De lagere delen van de polders waren begroeid met blauwgrasland, dat alleen geschikt was voor hooiwinning. Het bouwland bleef eerst beperkt tot de nieuwere polders en de hogere gronden rond de dorpen. De hoger gelegen dorpsakkers en weilanden waren van elkaar gescheiden door houtsingels, die in latere perioden grotendeels zijn gerooid. Daarachter lag een kale hoogveenvlakte, die pas in de loop van 17de, 18de en 19de eeuw werd ontgonnen. In deze periode ontstonden verschillende dorpen maar deze bleven kleinschalig van karakter.

Kanalen en havens

Een groot deel van het Oldambt ligt onder zeeniveau. De bedijkingen, in combinatie met de bodemdaling in de oudste polders, hinderde de natuurlijke afwatering. Om die reden werden in de loop van de tijd nieuwe afwateringskanalen als het Termunterzijldiep (1601), Beertsterdiep (1657) en Bellingwolderzijldiep of Buiskooldiep (1704) gegraven, die het water via spuisluizen in de Eems en Dollard loosden. Het hogere waterpeil in de Westerwoldsche Aa en het Winschoterdiep, die het water uit het achterland afvoerden, vormden echter een belemmering. Het water van de overige kanalen werd daarom met duikers onder deze hoofdstroom door geleid. Ook nu nog ligt het waterpeil in het Winschoterdiep (0.53 m +NAP) bijna twee meter boven het Oldambtpeil (1.36 m –NAP).

Nieuweschans en Termunterzijl vormden lange tijd de belangrijkste zeehavens van het Oldambt en de Veenkoloniën. De spuisluizen van de Aa lagen aanvankelijk bij Winschoterzijl (1562) en Oudeschans (1593). Ze schoven geleidelijk verder naar het noorden op: in 1661 naar Oudezijl, in 1707 naar de Kroonpolder en in 1876 naar Nieuwe Statenzijl. Termunterzijl (1601) is het schoolvoorbeeld van een zijlhavendorp met bebouwing rond een sluis. Het dorp ‘t Waar is een vergelijkbare handelsnederzetting, ontstaan rond een keersluis uit 1611 die diende om de waterafvoer via het Termunterzijldiep te reguleren. In Zuidbroek ontwikkelde zich een tweede dorpskern in de vorm van een kruisdorp rond een schutsluis in het Winschoterdiep (1628).

Borgen en buitenplaatsen

Het Oldambt kende vroeger een flink aantal borgen en buitenplaatsen, meestal gesticht door leden van het Groninger stadspatriciaat die hun geld investeerden in grondbezit. De Ennemaborg in Midwolda, gebouwd tussen 1681 en 1695 en nu in bezit van Het Groninger Landschap, is te bezoeken.

Defensie

Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw krijgt het gebied een sterke militaire functie. Vanwege de strategische ligging langs de weinige toegangswegen naar de stad Groningen, werden in het gebied Oldambt en Westerwolde veel schansen gebouwd. Vanuit de burcht van Wedde in Westerwolde vertrokken in 1568 Graaf Adolf en Graaf Willem Lodewijk ten strijde tegen de Spaanse troepen. Dit leidde tot de Slag bij Heiligerlee en het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Vanaf deze periode ontwikkelt het Oldambt zich ook als grensgebied en wordt het politiek-bestuurlijke verschil met de in Duitsland gelegen gebieden steeds duidelijker.

Huidige sporen uit deze periode

  1. Lichte hoogteverschillen in het grondoppervlak laten het verdronken landschap zien, dat ontstond door inklinking van het onderliggende veenpakket.
  2. Dijken en groene linten van bomenrijen langs de wegen.
  3. Weids polderlandschap.
  4. Kolken en ook gedempte kolken: bijvoorbeeld de ongedempte kolk ten zuiden van het gemaal De Munte.
  5. Zijlhavendorp Termunterzijl.
  6. De Ennemaborg in Midwolda met een uniek vochtig loof/park bos met 'oude' bosflora en fauna zoals bosanemoon en de das.
  7. Strategische ligging als grensgebied (Slag bij Heiligerlee) met als gevolg de bouw van schansen waaronder Oudeschans, Nieuweschans en Winschoten.
  8. Middeleeuwse kerken, kerkhoven en borgterreinen.
  9. Kleiakkers.

Ontwikkelingen in de Moderne Tijd (1800-heden)

Verandering in landbouw en landschap

Na 1800 breidde het akkerland in de polders zich steeds verder uit ten koste van het grasland, zodat men het Oldambt ging typeren als graanschuur van de provincie, de Graanrepubliek. Door het toedienen van eerst guano1/chilisalpeter en later ook ontwikkelde kunstmest kon het blauwgrasland omgezet worden in cultuurgrond. Hierdoor verdween het blauwgrasland met zijn grote soortenrijkdom aan akkerplanten langzamerhand uit het Nederlandse landschap. In het Oldambt zijn nog enkele relicten van akkeronkruiden aanwezig.

Kleine veeboerderijen maakten plaats voor grote akkerbouwbedrijven die zich toelegden op de teelt van zomergranen, veldbonen en koolzaad, afgewisseld met tijdelijk grasland en rode klaver. De hoge prijzen voor landbouwproducten bracht de herenboeren welvaart, wat terug te zien is in de grote boerderijen met fraaie tuinen. Op de zand- en dalgronden waren ook kleinere boerenbedrijven te vinden. Hier werden vooral rogge en aardappelen geteeld. De vruchtbaarheid van deze arme gronden werd vergroot door de aanvoer van Dollardslib, woelklei en dijkaarde. Door het afgraven en egaliseren veranderde het oude dijkenlandschap geleidelijk in een open, modern polderlandschap met daarin alleen nog de intact gehouden slaperdijken.

Door de opkomst van de landbouw ontstond ook een bijbehorende verwerkende industrie zoals die van strokarton, grasdrogerijen en de zetmeelverwerking. Een van de mooiste exemplaren uit deze periode is de strokartonfabriek De Toekomst in Scheemda.

In de 19de eeuw ontwikkelt de stad Winschoten zich tot de hoofdplaats van het Oldambtgebied. De plaats kreeg stadsrechten, de stad groeide en veel industrie vestigde zich rondom deze plaats. Ook kreeg Winschoten als handelsstad een belangrijke plek in de Joodse geschiedenis van de provincie Groningen.

Waterstaatsproblematiek

Om het laaggelegen gebied beter te kunnen ontwateren, werden vanaf het einde van de 18de eeuw zo’n 75 poldermolens gebouwd, die later weer door stoom- en motorgemalen werden vervangen. Drie poldermolens rond Nieuw-Scheemda zijn bewaard gebleven. Het enige resterende stoomgemaal ligt ten noorden van Winschoten en werd gebouwd in 1876. Tegenwoordig is het een museum.

In 1878 werd, na enkele mislukte pogingen van particulieren, in drie fasen de Johannes Kerkhovenpolder bedijkt. Met deze polder, de enige in de omgeving die geheel met privékapitaal van Amsterdamse kooplieden werd gerealiseerd, werden onrijpe slikken ingedijkt. Voor Noord-Nederland, waar alleen rijpe kwelders werden bedijkt, was dat een zeer ongebruikelijke handelswijze. In deze polder worden voornamelijk wintertarwe, suikerbieten, consumptieaardappelen en luzerne verbouwd.

Op plekken waar wegen nog bestaande slaperdijken passeren vinden we coupures, compleet met schotbalkhuisjes zoals in de Johannes Kerkhovenpolder. Ten noorden daarvan kwam de Polder Breebaart tot stand. De laatste echte landbouwpolder is de in 1924 bedijkte Carel Coenraadpolder.

Verschil in rijkdom

In de landbouw waren aanvankelijk veel arbeidskrachten nodig. Daardoor groeide de bevolking in het Oldambt en werden de bestaande dorpen verder uitgebouwd. Opvallend is het gevarieerde beeld aan bebouwing. Naast grote statige boerderijen werden kleine arbeidershuisjes en kleine boerderijen gebouwd. Dit beeld typeert het gebied tot op de dag van vandaag.

In het achterland ontstonden nieuwe woonbuurten langs doorgaande wegen, aan doodlopende zijstraten (lanen) of verspreid op het veen. Denk hierbij aan Muntendam, Boven en Beneden Veensloot, Napels, Kromme-Elleboog, Meerland, De Lethe en Rhederbrug. Het dorp Klein-Ulsda is ontstaan uit een arbeidersbuurt, die oorspronkelijk op de dijk langs de Westerwoldsche Aa lag.

Het gebied heeft haar naam gegeven aan een boerderijtype dat zich uiteindelijk over de hele provincie heeft verspreid. De rijke Oldambtster boerderijen lagen met hun (slinger)tuinen in Engelse landschapsstijl als ware juwelen in het weidse Groninger landschap. Het hoofdkenmerk van de Oldambtster boerderij is dat schuur en voorhuis onder een doorlopende noklijn zijn ondergebracht, waarbij de schuur via zogeheten krimpen overgaat in het voorhuis. Vaak werd voor de bouw een gerenommeerde architect ingeschakeld waardoor een rijke schakering aan bouwstijlkenmerken bij deze boerderijen is ontstaan. De royale, lichte herenboerderijen stonden in groot contrast met de kleine, donkere arbeiderswoningen. De leefomstandigheden van de landarbeiders bleven sterk achter bij de welvaart van de herenboeren. Daardoor ontstonden grimmige sociale tegenstellingen, die zich vanaf het begin van de 20ste eeuw uitten in de opkomst van socialisme en communisme.

Mechanisatie en schaalvergroting

Na de Tweede Wereldoorlog hebben de mechanisatie en schaalvergroting in de landbouw zich verder ontwikkeld. Het werk van de landarbeiders werd overbodig waardoor veel jongeren wegtrokken en vergrijzing en krimp hier meer aan de orde was dan elders. De kleinere dorpskernen werden grotendeels verlaten, terwijl de hoofdplaats Winschoten en de grotere dorpen juist groeiden. Veel landarbeiderswoningen maken plaats voor vrijstaande gezinswoningen. De oorspronkelijke streekeigenheid is hierdoor minder zichtbaar geworden en de contrasten in de bebouwing, die de sociale contrasten uit het verleden weerspiegelden, zijn daardoor grotendeels verdwenen. Om het verhaal te kunnen blijven illustreren verdient het de aandacht om dat wat er nog rest te koesteren, ook de kleine landarbeiderswoningen die onlosmakelijk verbonden zijn met de streek.

Ruilverkavelingen hebben gezorgd voor een modern, rationeel verkavelingspatroon. Door deze transformatie gingen veel historische landschapskenmerken verloren, waaronder de slingerende loop van de Westerwoldsche Aa. Het wegennet werd verder uitgebouwd, de waterhuishouding gereorganiseerd en het landschap aangekleed met verspreide bospercelen, bomensingels en groenstroken rond de dorpen. Een aantal boerderijen, met name in Blijham, verhuisde naar het buitengebied.

De graanproductie is nog altijd hét kenmerk van het Oldambtster landschap. De aanhoudende schaalvergroting in de landbouw oefent toenemende druk uit op de omgeving. Een lichtpuntje is dat door de braakleggingsregeling van de EU, de MacSharry-regeling, de grauwe kiekendief op sommige plaatsen weer is teruggekeerd en broedt in de graanakkers van het Oldambt.

De laatste decennia vindt een verschuiving van akkerbouw naar veeteelt plaats door de vestiging van grootschalige melkveebedrijven en varkensmesterijen, vooral afkomstig uit andere delen van Nederland.

Het gebied heeft, net zoals andere regio’s in Groningen, sinds de jaren ‘90 te maken met een teruglopende bevolking: krimp. Hierdoor is in het Oldambtgebied leegstand ontstaan van vooral grote panden die van belang zijn voor het karakter van het gebied. Ten behoeve van het behoud van het erfgoed en de daarbij behorende gebiedsidentiteit wordt er naar een oplossing gezocht.

Aardgaswinning

Meer dan 300 miljoen jaar geleden, in het geologische tijdvak het Carboon, is onder Groningen een van de grootste gasvelden van de wereld gevormd. De eerste ontdekking hiervan vond plaats in 1959 bij Slochteren. De NAM bouwde een aantal gaslocaties. Als gevolg van de gaswinning treedt bodemdaling op. De aardbevingen en bodemdaling als gevolg van deze gaswinning hebben geleid tot veel schade aan gebouwen. Het Oldambt was in eerste instantie geen zogenaamde aardbevingsgemeente maar is, vanwege de problematiek die ook een deel de regio Oldambt betreft, aangesloten bij de opgaven van schadeherstel en versterking. De versterkingsoperatie, uitgevoerd om de gebouwen weer veilig en toekomstbestendig te maken, heeft invloed op het aanzicht van dit gebied. Een andere grote opgave voor de toekomst is hoe om te gaan met onder andere de vrij te komen locaties van de gasinstallaties en de impact daarvan op het landschap.

Recente bebouwingsstructuren

Aan de uitbreidingen rond de oude dorpskernen zijn stedenbouwkundige ontwikkelingen van de 20ste eeuw duidelijk af te lezen. Bij deze uitbreidingen werd niet altijd rekening gehouden met de landschappelijke omgeving en de daarbij behorende kwaliteiten. De hoofdrichting van het landschap is vaak nog wel terug te vinden. De meer recente uitbreidingen, vanaf de jaren ‘60 hebben vaak een herkenbare structuur doordat ze gebouwd zijn met een bepaald stedenbouwkundig idee, een visie, over hoe mensen het beste samen in een gemeenschap zouden kunnen leven. Dit beeld van de bebouwing verandert in de tijd, doordat het idee over de samenleving ook steeds wat veranderde. De wijken uit de jaren ‘60 zijn herkenbaar door de stempelstructuur in combinatie met brede wegen en grote groenstructuren. De jaren ‘70 en ‘80 onderscheiden zich door de kronkelige wijken en woonerven; de zogenaamde bloemkoolwijken. Vaak grenzen de achtertuinen aan wegen of openbaar groen. Vanaf de jaren ‘80 en ‘90 werden de wegen weer meer rechtgetrokken en nam het individualisme verder toe. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar aan de achtertuinen die vaak meer ingesloten werden om zo te zorgen voor meer privacy. Deze tijdsgeest van de stedenbouw is goed terug te zien in de grotere plaatsen, zoals in Winschoten en in kleinere mate in de plaatsen Scheemda, Midwolda, Beerta, Nieuwolda en Wagenborgen.

Eind 20ste eeuw kwam er steeds meer aandacht om niet te veel uit te breiden, maar juist zoveel mogelijk te bouwen binnen de bebouwde kom, bijvoorbeeld door herstructurering of door inbreiding. Dit idee ontstond door krimp en om het open buitengebied te beschermen en te behouden. Na de bankencrisis van 2008 en in de jaren daarna ging daardoor de bouwproductie zeer sterk omlaag. Bedrijventerreinen en woonwijken zijn daardoor vaak niet meer afgebouwd zoals ze eerst bedacht waren. De laatste jaren nam het liberalisme verder toe, wat ook af te lezen is in de vrijheid in bouwmogelijkheden.

Na zestien jaar voorbereiding ging in 2004 het project Blauwestad van start. Rondom een nieuw aan te leggen meer werd een prestigieuze woonwijk aangelegd met bos- en natuurgebieden in de directe omgeving. Dit project was bedoeld als stimulans voor de leefbaarheid van de streek. De woningverkoop viel in eerste instantie mede door de kredietcrisis tegen, maar het gebied begint sinds enkele jaren weer meer in trek te raken. Het wonen aan het water is een ontwikkeling die in Blauwestad in veel verschillende vormen is terug te zien, elk deelgebied heeft een eigen uitstraling. Het centraal gelegen dorp Blauwestad heeft een kenmerkende nostalgische uitstraling gekregen, alsof het er altijd al was. Sinds februari 2021 verbindt de langste fietsbrug van Europa, De Pieter Smitbrug, Blauwestad met Winschoten.

Recreatie

De aanleg van het Oldambtmeer, onderdeel van Blauwestad, is een voorbeeld van natuurontwikkeling die tevens bedoeld is om watersporters aan te trekken. De moerasnatuur herbergt bijzondere flora en fauna zoals moerasvogels. In het kader van de Ecologische Hoofdstructuur wordt een verbinding via het Hondshalstermeer naar het Schildmeer aangelegd. De aanleg van het Oldambtmeer en Blauwestad heeft ook een positieve impact gehad op de leefbaarheid en het toerisme in de omliggende dorpen. Bij Midwolda is een jachthaven, een strand en een kleine golfbaan gekomen en ook in Beerta is een jachthaven gekomen.

Naast Blauwestad zijn er meer recreatieve ontwikkelingen in het gebied. De haven van Termunterzijl, sinds 1972 beschermd door een moderne stormvloedkering, dient nu vooral de recreatievaart. In Nieuweschans werd in 1985 het kuurbad Fontana geopend, het dorp werd in 2009 omgedoopt tot Bad Nieuweschans.

Ten slotte is de aanleg van windparken een nieuwe ontwikkeling in het Oldambt. Windpark N33 Meeden is hier een voorbeeld van. Er bestaat veel discussie over deze nieuwe ontwikkeling die ontstond in een concentratiegebied bij de N33 en de industrie van Veendam. Uiteindelijk is dit een ontwikkeling die invloed heeft op het grootschalige open gebied van het Oldambt.

Natuur en ecologie

Naast de ontwikkeling van natuurgebieden rondom Blauwestad wordt ook de nodige aandacht besteed aan het estuarium van het Dollardgebied. De Dollard heeft te maken met een ernstige vertroebeling van het water door te veel slib. Daarnaast zijn er te weinig geleidelijke overgangen tussen land en water. Hier ligt een ecologische opgave met de nadruk op een ingrijpende verbetering van het watersysteem. Met de uitvoering van het adaptief programma Eems-Dollard 2050 van het Investeringskader Waddengebied (IKW) worden oplossingen en projecten gezocht zodat het gebied zich kan ontwikkelen tot een robuust ecologisch systeem met waardevolle habitats zoals kweldernatuur. Als schiereiland in de Dollard ligt een restant van het Reiderland, de Punt van Reide. Het gebied wordt beheerd en beschermd door Het Groninger Landschap en de natuur heeft daar vrij spel.

Huidige sporen uit deze periode

  1. Ingedijkte polders, dijkcoupures en schotbalkhuisjes.
  2. Poldermolens rondom Nieuw-Scheemda.
  3. Open, modern polderlandschap met daarin alleen nog de intact gehouden slaperdijken.
  4. Grote Oldambtster boerderijen in afwisseling met arbeidershuisjes.
  5. Herenboerderijen met (slinger)tuinen en stinzenflora.
  6. Ruilverkavelingen hebben gezorgd voor een modern, rationeel ruilverkavelingspatroon, een gereorganiseerde waterhuishouding en een aangekleed landschap met verspreide bospercelen, boomsingels en groenstroken rond de dorpen.
  7. Industrieel erfgoed zoals Strokartonfabriek De Toekomst.
  8. Watererfgoed zoals het stoomgemaal ten noorden van Winschoten.
  9. Oldambtmeer en Blauwestad.
  10. De ontwikkeling van Blauwestad en de directe omgeving.
  11. Sporen uit de schade- en de versterkingsopgave, ontstaan door de geïnduceerde aardbevingen door de aardgaswinning.
  12. Windmolens.
  13. Natuurontwikkeling; kwelder en estuarium van het Dollardgebied en de Punt van Reide.
  14. Relicten van akkeronkruiden (Rapport Eichorn ’16).
  15. Moersasnatuur en moersasvogels in onder andere het Oldambtmeer.

Regionale kernkarakteristieken

In de loop van de geschiedenis is het landschap van het Oldambt gegroeid tot het landschap zoals we het nu kennen. Door deze geschiedenis zijn kernkarakteristieken van het gebied ontstaan die ook voor komende ruimtelijke opgaven van belang zijn om te respecteren zodat de gebiedsidentiteit van het Oldambt ook voor de toekomst geborgd blijft.

Voor het behoud en de verdere versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het Oldambt verdient bij nieuwe ontwikkeling de aansluiting op de volgende kernkarakteristieken aandacht:

  • Geologische hoofdstructuur van Pleistocene opduikingen (keileemrug), dekzandruggen en prehistorische hoogveenrelicten.
  • Prehistorische en Karolingische sporen van bewoning.
  • Middeleeuwse steenhuizen, borgen en borgterreinen met unieke flora en fauna.
  • Verdronken middeleeuws veenontginningslandschap bij Noordbroek, nog zichtbaar in lichte hoogteverschillen.
  • Middeleeuwse kerken en kerkterreinen.
  • Strategische ligging als grensgebied (bijv. Slag bij Heiligerlee) en de bouw van
  • schansen waaronder Oudeschans, Nieuweschans en Winschoten.
  • De grootschalig openheid tussen parallelle dijken in het polderlandschap met eindeloos lijkende lange groene linten van wegen met bomenrijen.
  • De schaal en het karakter van de historisch gegroeide dorpsstructuur:
    • Variatie in vorm en grootte van bebouwing: van karakteristieke, grote boerderijen en grote graanschuren tot kleine arbeidershuisjes.
    • Het contrast en de variatie in bebouwing afgewisseld met doorzichten naar het open agrarische achterland.
    • Groene bebouwingslinten vormen harde overgang van de open polders naar de meer besloten hogere zandruggen.
    • Verspreid liggende bebouwing langs ontsluitingswegen in de polders.
    • Eenzijdige bebouwing langs dijken.
    • Veelal langgerekte tweezijdige bebouwingslinten overgaand in dichte bebouwingslinten.
    • Grote Oldambtster boerderijen, vaak met bijzondere (slinger)tuinen en daarbij bescheiden arbeiderswoningen.
    • Dijken, dijkdoorgangen met schotbalkhuisjes, kolken en gemalen uit de Nieuwe Tijd.
    • Ecologisch waardevolle gebieden van het estuarium en kweldernatuur in de Dollard en de Punt van Reide.
    • Open akkers, akkervogels en relicten van akkeronkruiden.
    • Moerasnatuur in het Oldambtmeer met typerende flora en fauna.

Bronnen

Terminologie

Randveenontginningen: ontginningstype waarbij de kolonisten zich langs rivieroevers vestigden en van daaruit begonnen met de ontginning van het achterland.

Opstrekkende heerden: verkaveling ontstaan door randveenontginningen.

Downloads

Bestandnaam Grootte
Gebiedsbiografie Oldambt 0.2 MB